Bokkenrijders in Valkenburg
Weinig onderwerpen uit het verleden van onze regio zijn zo vaak bestudeerd en hebben zoveel controverses opgeroepen als dat van de beruchte Bokkenrijdersbendes. Tussen 1730 en 1795 hebben zij huisgehouden in de huidige beide Limburgen en in de streek rond Aken. Hoewel zij in onze tijd ook wel eens als revolutionairen en vrijheidsstrijders zijn aangeduid, overheerst nog altijd het beeld van wreedaardige criminelen die onze voorouders een vreselijke schrik aan hebben gejaagd. Zo zouden ze een pact met de duivel hebben gesloten, door het afleggen van een godslasterlijke eed: “ick sweere god en alle sijne heijligen aff en den duijvel toe”, waardoor ze soms op bokken door de lucht kunnen vliegen. Maar wie zijn de bokkenrijders echt?
Bokkenrijders
Het rijden op een bok wordt al eeuwenlang geassocieerd met de duivel. Volgens oude volksverhalen bewegen mensen die een pact met de duivel hebben gesloten zich ’s nachts voort op bokken. Het Land van Valkenburg staat in de 18e eeuw bekend als het gebied waar de zogenaamde bokkenrijders actief zijn. Volgens het volksgeloof zijn Bokkenrijders personen die op bokken door de lucht rijden, maar feitelijk zijn dit bendes van dieven en plegers van gewelddadige berovingen. De diverse bokkenrijdersbendes zijn met onderbrekingen actief in de periode tussen 1740 en 1798 en hebben geen connectie met elkaar.
De processen tegen de bokkenrijders onderscheiden zich van ‘gewone’ criminele procedures, doordat er in veel gevallen een zogenaamde ‘goddeloze eed’ in voorkwam (“Ik zweer god af en de duivel aan”). Deze goddeloze eed is typerend voor bokkenrijders. Het veroordelen van mensen omwille van een goddeloze eed of hun vermeende verbond met de duivel, kan vergeleken worden met de heksenprocessen in Europa tussen 1450 en 1750. De vervolging is meedogenloos, zelfs naar de normen van die tijd. Men acht een groot deel van de ongeveer 1200 beschuldigden en circa 500 veroordeelden onschuldig, omdat de meeste bekentenissen zijn afgedwongen door middel van martelingen of de dreiging daarmee. Bijna de helft van de aangeklaagden bekent schuld en wordt veroordeeld. Meer dan 90% van de veroordeelden krijgt de doodstraf. De eerste processen vinden plaats van 1743 tot 1745, de laatste van 1793 tot 1794.
De Kluis op de Schaelsberg
Kloosterlingen zoeken rond 1687 een plek om te wonen. De Franciscaner pater Laurentius Ploumen vindt in het Sjaasbergerbos een jachthut. Dit lijkt hem een goed onderkomen waarin hij als kluizenaar tot rust en bezinning kan komen. Tot 1930 volgen nog 16 kluizenaars hem op.



De vijfde kluizenaar, Arnoldus Haesen, leidt hier een bijzonder heremietenleven op deze plek. Hij heeft in zijn jeugd, op de hoeve van zijn ouders te Wijlré, veel kennis opgedaan over diergeneeskunde en de genezende werking van allerlei kruiden uit het bos. Deze kruiden verwerkt hij in Sint Teunisbroodjes, die hij uitdeelt aan de boeren voor hun vee. Het resultaat in de stallen moet verbluffend zijn geweest. De kapel wordt te klein en rond 1756 wordt deze vergroot. De Gank (bedevaart) naar deze hermitage wordt steeds bekender, het aantal pelgrims groter en de offerblok voller.
Dat blijft niet geheim voor de Bokkenrijdersbende, zij overvallen de monnik Arnoldus en beroven hem van zijn bezittingen. Er komt nog een monnik bij hem wonen en samen graven ze vanuit de gewelfde kelder een vluchtgang naar het talud dertig meter zuidwaarts in het bos. Als de overvallers terugkomen kunnen de kluizenaars hierlangs vluchten en zich verschuilen in het woud.
Bokkenrijdersplaquette bij Museum Valkenburg
Museum Valkenburg bevindt zich exact op de plek waar destijds het Landhuys heeft gestaan en de Bokkenrijders in groepsprocessen zijn berecht. Bekentenissen zijn hier met folteringen afgedwongen. Processtukken en martelwerktuigen getuigen hiervan. Een plaquette aan de gevel van Museum Valkenburg herinnert ons nu nog aan wat zich hier allemaal heeft afgespeeld. Op de plaquette is een bokkenkop geplaatst in een pootafdruk van een bok en de tekst:
Ter gedachtenis aan de vele honderden die in de achttiende eeuw ten gevolge van een justitiele dwaling na tortuur afgedwongen bekentenis als bokkenryder werden terechtgesteld.
De Bok in het Halderpark in Valkenburg

‘De bok’ verwijst naar het Bokkenrijdersverleden van Valkenburg, het is tevens de bijnaam van de inwoners van deze stad.
Het beeld is vervaardigd in opdracht van de carnavalsvereniging Sociëteit de Mirlotophilen en is onthuld op 3 september 1966. Het kunstwerk is van de hand van Piet Killaars. Het staat bij kasteel Den Halder, oorspronkelijk één van de torens van de middeleeuwse stadsomwalling, maar later omgebouwd tot een woonstede. Met Carnaval wordt deze bok ‘gevoerd’ met wortelen, kool of prei en daarna overgoten met bier.
Bokkenrijders vergadering; houtskooltekening in de Gemeentegrot

De Gemeentegrot, eigenlijk een mergelafgraving, is vermoedelijk ontstaan in de 11e of 12e eeuw. De mergelblokken die door de ‘blokbrekers’ uit de groeve gezaagd zijn worden gebruikt als bouwsteen. Hierdoor ontstaat er onder de kasteelruïne een uitgebreid labyrint van gangen. De wanden van de gangenstelsels zijn ook de ideale achtergrond om met houtskool indrukwekkende wandschilderingen te maken waaronder twee voorstellingen van een ‘Bokkenrijdersvergadering’.
Bokkenrijders vergaderingen in De Heksenkeuken van Openluchttheater Valkenburg
Volgens legenden en sagen houden de Bokkenrijders in de 18e eeuw vergaderingen in de ‘Heksenkeuken’ (een ingestorte gang van de Gemeentegrot) achter het podium van Openluchttheater Valkenburg. Nu worden hier al meer dan honderd jaar mooie voorstellingen gegeven in Nederlands oudste Openluchttheater.
Bokkenrijdersfontein in de Kasteeltuin bij Schaloen (Oud Valkenburg)
Het kunstwerk werd is 1984 vervaardigd door de heer Schrouff, een plaatselijke kunstenaar. Het stelt een Bokkenrijder voor die zich angstig vasthoudt aan de hoorns van een bok, er vloeit water uit zijn bek.